- compte
- compte [kõt]〈m.〉1 berekening ⇒ telling, (het) aftellen, (het) opsommen2 〈bank; boekhouden〉rekening3 rekening 〈verschuldigd geld〉4 voordeel ⇒ toekomend deel5 verantwoording♦voorbeelden:1 〈spreekwoord〉 les bons comptes font les bons amis • effen rekening maakt goede vriendencompte rond • rond getalle compte est bon • de berekening kloptfaire le compte • de rekening opmaken, de optelling makenfaire le compte de qc. à qn. • iemand iets voorrekenencompte à rebours • (het) aftellen〈bokssport〉 être envoyé sur le tapis pour le compte • uitgeteld worden2 〈figuurlijk〉 compte d'apothicaire • overdreven gespecificeerde, ondoorzichtige gepeperde rekeningun compte en banque • een bankrekeningcompte chèque postal • (post)girorekeningcompte en participation • gezamenlijke rekeningcompte des pertes et profits, compte des profits et des pertes • winst-en-verliesrekeningcompte courant • rekening-courantcompte courant postal • (post)girorekeningcompte joint • gezamenlijke rekening, en/of-rekeningpasser en compte • op de rekening boeken3 〈figuurlijk〉 son compte est bon • hij zal ervan lusten, hij krijgt wat hij verdient〈informeel, figuurlijk〉 avoir son compte de qc. • zijn portie van iets gekregen hebben〈informeel, figuurlijk〉 avoir son compte • zijn portie gehad hebben 〈mishandeld, dood of dronken zijn〉〈figuurlijk〉 avoir un compte à régler avec qn. • met iemand een appeltje te schillen hebben〈figuurlijk〉 demander son compte • zijn loon verlangen, zijn baan opzeggendonner son compte à qn. • iemand betalen; iemand ontslaanle compte n'y est pas • de rekening klopt nietrégler son compte à qn. • iemand betalen; iemand ontslaan; 〈figuurlijk〉met iemand afrekenenil n'a pas touché son compte • hij heeft niet gekregen waar hij recht op heeft〈figuurlijk〉 il en a pour son compte • hij heeft zijn verdiende loon4 faire le compte de qn. • van voordeel zijn voor iemandy trouver son compte • aan zijn trekken komen5 n'avoir de comptes à rendre à personne • niemand verantwoording schuldig zijns'installer, s'établir à son compte • voor zichzelf beginnenêtre à son compte • zelfstandig zijnprendre qc. à son compte • de verantwoording op zich nemenpour mon propre compte • voor mezelfacheter pour son propre compte • voor eigen rekening kopenpour le compte de • voor rekening van, in opdracht vanmettre qc. sur le compte de qn. • iets op iemands rekening schrijven, iemand iets verwijten¶ tout compte fait • alles welbeschouwdrendre compte de qc. • verslag uitbrengen over iets, iets vermeldense rendre compte de qc. • zich rekenschap geven van iets, iets beseffentu te rends compte! • stel je eens voor!compte rendu • verslag, recensie, beoordelingtenir compte de • rekening houden metêtre loin du compte • ver van de werkelijkheid verwijderd zijn, er ver naast zittenà bon compte • goedkoopil s'en est tiré à bon compte • hij is er goedkoop, zonder kleerscheuren vanaf gekomenà ce compte-là • zo beschouwd, als je zo redeneert, als iedereen zo zou denkenprendre en compte • rekening houden metpour mon compte • wat mij betreftlaisser pour compte • laten zitten, links laten liggenun laissé pour compte • een door iedereen in de steek gelaten persoon; 〈van dingen〉een afdankertjem1) berekening, telling2) rekening3) voordeel4) rekenschap, verantwoording
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.